DE HERDERTJES LAGEN BIJ NACHTE

 

De herdertjes lagen bij nachte,
Zij lagen bij nacht in het veld.
Zij hielden vol trouwe de wachte,
Zij hadden hun schaapjes geteld.
Daar hoorden zij d'engelen zingen
Hun liederen vloeiend en klaar;
De herders naar Betlehem gingen:
’t Liep tegen het nieuwe jaar.

 

Toen zij er te Betlehem kwamen,
Daar schoten drie stralen dooreen:
Een straal van omhoog zij vernamen,
Een straal uit het kribje beneén;
Toen vlamd' er een straal uit hun ogen
En viel op het Kindeke teer;
Zij stonden tot schreiens bewogen,
En knielden bij Jezus neer.

 

Maria die bloosde van weelde,
Van ootmoed en lieflijke vreugd';
De goede Sint Jozef, hij streelde
Het Kindje, der mensen geneugt';
De herders bevalen te weiden
Hun schaapkens aan d'engelenschaar:
Wij kunnen van 't kribje niet scheiden
Wij wachten het nieuwe jaar.

 

Och Kindje, och Kindje dat heden
in ’t nederige stalletje kwaamt,
ach laat ons uw paden betreden,
want Gij hebt de wereld beschaamd.
Gij kwaamt om de wereld te winnen,
de machtigste vijand te slaan;
de kracht uwer liefde van binnen
kan wereld noch hel weerstaan.