Wat zegt de Katechismus van de Katholieke Kerk over de geboorte van Christus?

 

525 Jezus is in de nederigheid van een stal geboren, in een arm gezin; eenvoudige herders zijn de eerste getuigen van het gebeuren. In deze armoede manifesteert zich de heerlijkheid van de hemel. De kerk wordt niet moe de luister van deze nacht te bezingen:

De Maagd brengt heden de Eeuwige ter wereld
en de aarde biedt de Ontoegankelijke een grot.
Engelen en herders prijzen Hem
en de wijzen met de ster naderen,
want Gij zijt voor ons geboren,
klein kind, eeuwige God!

 

526

"Kind worden" in relatie tot God is een voorwaarde om het rijk binnen te gaan; daarom moet men zich vernederen, klein worden; of, wat meer is, men moet "opnieuw geboren worden" (Joh. 3,7), "uit God geboren worden" (Joh. 1,13) om "kinderen van God te worden" (Joh. 1,12). Het mysterie van Kerstmis voltrekt zich in ons, wanneer wij "de gestalte 'van Christus' aannemen" (Gal. 4,19). Kerstmis is het mysterie van deze "wonderlijke ruil":
Hoe wonderlijk is deze ruil: van een maagd die geen man bekent, neemt de Schepper een menselijk lichaam aan om ons te maken tot kinderen van God.

 

527

De besnijdenis van Jezus op de achtste dag na zijn geboorte is het teken van zijn opname in het geslacht van Abraham, in het volk van het verbond, het teken ook van zijn onderwerping aan de wet en van zijn afvaardiging tot de eredienst van Israël, waaraan Hij heel zijn leven zal deelnemen. Dit teken is een voorafbeelding van de "Christus-besnijdenis die het doopsel is" (Kol. 2,11-13).

 

528

De openbaring van de Heer is de openbaring van Jezus als Messias van Israël, Zoon van God en Verlosser van de wereld. Met het doopsel van Jezus in de Jordaan en de bruiloft van Kana viert dit feest de aanbidding van Jezus door de "wijzen" die uit het oosten kwamen (Mt. 2,1). In deze "wijzen", vertegenwoordigers van de omringende heidense godsdiensten, ziet het evangelie de eerstelingen van de volken die de blijde boodschap van het heil door de menswording aannemen. De komst van de wijzen naar Jeruzalem om "hulde te brengen aan de koning van de joden" (Mt. 2,2) laat zien dat zij in Israël, in het Messiaanse licht van de ster van David, Hem zoeken die de koning van de volken zal zijn. Hun komst betekent dat de heidenen Jezus alleen maar kunnen ontdekken en aanbidden als Zoon van God en Heiland van de wereld, als zij zich keren naar de joden en van hen de Messiaanse belofte, zoals die vervat ligt in het Oude Testament, ontvangen. De openbaring van de Heer toont dat alle heidenen hun intrede doen in de familie der aartsvaders en de Israelitica dignitas verwerven.

 

529 De opdracht van Jezus in de tempel toont Hem als de eerstgeborene die de Heer toebehoort. Met Simeon en Hanna is het heel de verwachting van Israël die tot de ontmoeting met zijn Verlosser komt (de Byzantijnse traditie noemt deze gebeurtenis zo). Jezus wordt herkend als de zo lang verwachte Messias, "licht van de volken" en "glorie van Israël", maar ook als "teken van tegenspraak". Het zwaard van smart, dat Maria voorzegd is, kondigt dat andere, volmaakte en unieke offer van het kruis aan, dat het heil zal schenken dat God “voor alle volken bereid heeft.”

 

530

De vlucht naar Egypte en de kindermoord laten de tegenstelling zien tussen de duisternis en het licht; “Hij kwam in het zijne, maar de zijnen aanvaardden Hem niet (Joh. 1,11). Heel het leven van Christus zal in het teken van de vervolging staan. De zijnen delen met Hem in deze vervolging. Zijn terugkeer  uit Egypte herinnert aan de uittocht en stelt Jezus  voor als de definitieve bevrijder.